Goed boek wordt vanzelf mooi
De Limburger, 8 maart 2014
door Ronald Colée
lijn

Sommige mensen herkennen zijn stijl ‘van honderd meter afstand’. Zelf heeft Piet Gerards (Heerlen, 1950) dat niet zo. Voor de meermaals bekroonde ontwerper is een boek in eerste instantie een ‘ding’ bedoeld om informatie over te brengen. ‘En dat wil ik zo goed mogelijk doen.’

Opnieuw is hij in de prijzen gevallen. Het boek Ik ben een gemankeerde saxofonist* kreeg vorige week van de jury van de internationale schoonheidswedstrijd Schönste Bücher aus aller Welt in Leipzig een Ehrendiplom. Een eervolle vermelding die ontwerper Piet Gerards met trots vervult. Er waren per slot van rekening maar veertien prijzen te vergeven. En dat met 567 inzendingen uit 30 landen. Het boek dat de relatie van de Amsterdamse schilder en dichter Lubertus ‘Lucebert’ Swaanswijk (1924-1994) met de jazzmuziek beschrijft, werd geprezen om de slimme schuifdoos waar het boek met twee cd’s in zit, het gebruik van verschillende papiersoorten en hoe Gerards omgegaan is met het beeldmateriaal. Een ‘functioneel plezier’ luidde het eindoordeel. Niet slecht voor een autodidact.
Vijfendertig jaar maakt de Schinnenaar nu boeken. Boeken die hem in het souterrain van zijn pand in hartje Amsterdam omringen. ‘822 zijn het er. Toevallig net gekeken.’ Drie jaar volgde Gerards de opleiding schilderen aan de kunstacademie in Maastricht, toen hij besloot de brui eraan te geven. ‘Destijds voor mij een te muffe en autoritaire opleiding, waar niemand mijn grafisch of typografisch talent heeft onderkend.’
Gerards besloot het vierde en vijfde jaar niet te voltooien en belandde - na een jaartje als tekendocent aan de huishoudschool in Nuth - in het welzijnswerk. ‘Eerst twee jaar in Geleen, daarna twaalf jaar in Brunssum. Daar moesten we alles zelf maken. Foldertjes, affiches. En die vielen steeds meer op. Meer en meer collega-instellingen wisten me te vinden, waarna ik in 1980 besloot een eigen studio te beginnen.’

Inmiddels huist zijn ontwerpbureau alweer acht jaar aan de Amsterdamse Weteringschans, schuin tegenover Paradiso. ‘Een stap die ik eigenlijk tien jaar eerder had moeten zetten. Limburg droogde op. Driekwart van mijn opdrachten was al afkomstig uit de Randstad, waar alle uitgeverijen zitten. Daardoor moest ik twee keer per week op en neer naar Amsterdam reizen. Ontzettend vermoeiend. Al kon je, voor de mobiele telefoonterreur zijn intrede deed, geweldig lezen en corrigeren in de trein.’ Hij zegt altijd gefascineerd te zijn geweest door boeken. ‘Hoewel ik tot en met de middelbare school nauwelijks een boek gelezen heb. Zo zie je maar hoe belangrijk en bepalend vrienden kunnen zijn. Zo had ik nooit iets op met Reve. Terwijl ik nu een grote liefhebber van zijn werk ben. Op een gegeven moment doorzie je de dubbele bodem, de ironie én zijn vakmanschap. Hetzelfde gold met poëzie. Ik las nooit poëzie totdat ik Nieuwe Gedichten van Martinus Nijhoff onder ogen kreeg. Nu vind ik werk van J.C. Bloem en J.H. Leopold ook prachtig.’ Hoewel hij al diverse malen nationaal en internationaal gelauwerd is, relativeert Gerards zijn werk. ‘Een boek is in de eerste plaats een ding om informatie over te brengen. En dat wil ik zo goed mogelijk doen. Ik houd niet van zinloze beeldcomposities met heel veel toeters en bellen. Daarbij is ‘mooi’ ook geen streven. Ik lees liever een lelijk boek met een interessant onderwerp dan omgekeerd. Een boek wordt vanzelf mooi. Als het goed is.’
Zo heeft hij twee jaar lang een lezingencyclus* in zijn kantoor in Amsterdam gehouden. Met sprekers als galeriehouder Johan Deumens, uitgever Henk Hoeks, letterkundige Marita Matthijsen en fotograaf Bart Sorgedrager. ‘Dan vroeg ik hen tien boeken mee te nemen uit hun eigen boekenkast. Boeken die een bijzondere betekenis voor hen hadden. En altijd ging het over de inhoud. Zelden of nooit over de vormgeving.’ Zelf gaat Gerards samen met co-ontwerper Maud van Rossum uit Venlo altijd als eerste met het binnenwerk aan de slag. ‘Tegenwoordig wordt dat steeds lastiger, omdat uitgeverijen - vaak al een half jaar voor het boek verschijnt - de omslag af willen hebben voor publicitaire doeleinden. En als je dan gaandeweg tot een beter inzicht komt, kan dat vaak niet meer. “We hebben er al 150 verkocht.” Zonde.’
Voor Gerards moet een omslag communiceren. De lezer vertellen waar het boek over gaat of hem nieuwsgierig maken naar de inhoud door hem een heel kleine glimp te laten zien. ‘Zónder meteen alles prijs te geven.’ Zo is Gerards terughoudend met beeld. ‘Ik stel me altijd de vraag “moet er wel beeld op?”’. Terwijl anderen het mooiste plaatje uit het boek al weggeven door het op de omslag te zetten. Dan verrast een boek toch niet meer?’ Vaak zit de verrassing bij hem in hele kleine vondsten. Door de omslag van een boek over de bouw van het Chassé Theater* in Breda te perforeren of zoals bij het Lucebert-boek letters op de omslag opvallend te splitsen. ‘Ik hou van prikkelen.’ Zo stelde hij bij een boek over de scholen van architect Herman Hertzberger voor, binnenin niet met de oudste school te beginnen maar met de nieuwste. ‘Dat was de hogeschool Leeuwarden die toen nog in de steigers stond. Het argument dat de lezer dan meteen zag dat hij nog volop aan het werk was, deed Hertzberger overstag gaan. Al gaf hij dat slechts schoorvoetend toe. “Ik lees een boek toch altijd van achter naar voren”.‘ Ook met kleurgebruik is hij heel voorzichtig. ‘Kleuren zijn heel gevaarlijk maar ook sfeerbepalend. Mijn voorkeur gaat altijd uit naar primaire kleuren: rood, zwart, blauw of een combinatie daarvan. Aan groen bijvoorbeeld heb ik een hekel en dat is soms best lastig.’
Hoe gevoelig kleuren kunnen liggen, bleek bij Arthur Lehnings dagboek* uit de Spaanse Burgeroorlog. ‘Als extra prikkel wilde ik de omslag in rood en zwart uivoeren, de kleuren van de anarchistische CNT-vlag. Alleen scheidde ik die vlakken niet diagonaal maar verticaal, waardoor het volgens een historicus op de NSB-vlag leek. Toen schrok ik wel even.’
Voor de rest is het vooral een kwestie van uitproberen. Waarbij zijn rode en zwarte viltstift waarmee hij schetsen en aantekeningen maakt onontbeerlijk zijn. “Driekwart van een boek ontwerpen zit in de organisatie. In het overzicht bewaren, het puzzelen en het vooruit denken. Daar waren vroeger drie of vier beroepsgroepen mee bezig: de ontwerper, de zetter, de lithograaf, de vlakdrukmonteur. Nu ligt dat allemaal op het bordje van de ontwerper, waardoor die veel minder tijd heeft gekregen om na te denken. Soms kloppen mensen zelfs vandaag bij je aan en moet het gisteren af zijn.” Neem de postzegels die hij maakte bij de kroning van Willem-Alexander*. ‘We hadden een ontwerp met zijn portret gemaakt. Toen kregen we een uur voor de beslissende vergadering waarin de keuze gemaakt werd de vraag of we niet toch nog een typografisch ontwerp konden maken. Zonder de beeltenis van Willem-Alexander. Zodat de jury een alternatief te kiezen had. Drie kwartier later was het - later winnende - ontwerp af.‘
Slechts een paar keer heeft Gerards ‘op een nette manier’ een opdracht teruggegeven. ‘Maar dat moet je je ook kunnen permitteren. Dan heb je met vervelende mensen te maken of worden de eisen te gortig. Vergeten de mensen dat wij geen kunstenaars zijn, maar slechts verpakkers die zich met de inhoud bezighouden.’ De inhoud van een boek zal echter niet gauw reden zijn om een ontwerpopdracht af te wijzen. Als voorbeeld noemt Gerards de Huis Clos-uitgave Voor de stem* met gedichten van Vladimir Majakovski, oorspronkelijk vormgegeven door El Lissitzky. ‘Prachtige, ontroerende gedichten. Maar er zitten ook volkomen politiek incorrecte tussen. Bijna op het misdadige af. Maar wat geeft dan de doorslag? De inhoud of het kunstenaarschap?’

lijn